Alternatieve straffen en zedenmisdrijven: waar de wet tot op heden tekortschiet

Waarom bestaan alternatieve straffen?

Welke straf moet een rechter opleggen voor een bepaalde strafbare gedraging? Het is een vraag die rechtspractici, criminologen en de samenleving in het algemeen al eeuwen bezighoudt. De vraag of een straf eerder hard, zacht, proportioneel, vergeldend, preventief dan wel herstelgericht moet zijn, lijkt door de samenleving nog niet definitief beslecht.

Wat wel duidelijk is, is dat de huidige, moderne wetenschappelijke visie op het strafrecht herstel en rehabilitatie steeds meer voorop stelt. Rechtswetenschappers en criminologen zijn het er over eens dat er gefocust moet worden op de toekomst van de delinquent en gezocht dient te worden naar een oplossing op zijn maat. Men is het er over eens dat het belangrijker is om naar de toekomst toe te werken, dan zich te fixeren op het verleden.

Individualisering en het opleggen van een adequate maatregel zijn fundamentele principes die in het strafrecht gelden. De ‘one size fits all‘-benadering gaat niet op. Differentiatie is absoluut noodzakelijk. Het opleggen van een vrijheidsstraf dient vanuit wetenschappelijk oogpunt het ultimum remedium te zijn, aangezien de kans op recidive groter is wanneer deze wordt opgelegd. De individuele aanpak, die leidt tot een vermindering van recidive, zal op haar beurt ook de samenleving ten goede komen.

 

Wetenschappelijke visie vs. politieke besluitvorming

Die wetenschappelijke visie leeft echter niet steeds in hoofde van de samenleving en de politieke instellingen die haar vertegenwoordigen. Dat bleek eens te meer in 2018 toen de commissie tot hervorming van het strafwetboek de handdoek in de ring gooide nadat de regering hun ontwerpteksten had aangepast van eerder rehabilitatief naar eerder repressief. Experten Joëlle Rozie en Damien Vandermeersch besloten er de brui aan te geven daar de door de regering gewijzigde teksten “haaks stonden op de wetenschappelijke literatuur en de adviezen van talrijke experten.

De toenmalige minister van Justitie verklaarde daaromtrent: “de wijzigingen die de regering aanbracht in de tekst van de experten zijn beperkt. Maar er blijft een verschil tussen een wetenschappelijk project en een regeringsvoorstel.”

 

De uitsluiting van de autonome probatiestraf voor zedenmisdrijven

Dat wetenschap en politiek soms mijlenver van elkaar af kunnen staan, bleek reeds eerder in 2014 toen de wetgever de autonome probatiestraf invoerde. Met de invoering van de autonome probatiestraf werd aan de strafrechter de mogelijkheid gegeven om aan de veroordeelde op te leggen om gedurende een vastgelegde termijn bepaalde voorwaarden na te leven, bijvoorbeeld een therapie te volgen. De invoering van de autonome probatiestraf had onder meer als doelstelling rechters de mogelijkheid te bieden hun uitspraak nog meer te individualiseren en bij te dragen tot de sociale re-integratie en het bestrijden van de recidive.

Toch besloot de wetgever dat het nodig was om de autonome probatiestraf uit te sluiten voor een aantal misdrijven. De wet stelt in dat opzicht:

De autonome probatiestraf mag niet worden uitgesproken voor de feiten :

   1° die strafbaar zouden zijn met een maximumstraf van meer dan twintig jaar opsluiting als ze niet in wanbedrijven werden omgezet;

   2° die bedoeld zijn in de artikelen 375 tot 377;

   3° die bedoeld zijn in de artikelen 379 tot 387, indien de feiten zijn gepleegd op of met behulp van minderjarigen;

   4° die bedoeld zijn in de artikelen 393 tot 397

Voornamelijk de uitsluiting van de zedenmisdrijven in punt 2° en 3° zijn vanuit een wetenschappelijk oogpunt een vreemde beslissing te noemen.

Seksuele delinquenten zijn net die delinquenten die het meeste baat zullen hebben bij het volgen van therapie en begeleiding. In de gespecialiseerde literatuur wordt immers naar voren geschoven dat behandeling van seksuele delinquenten op significante wijze het terugvalrisico vermindert.[1]

Dat de wetgever net deze misdrijven uitsluit van een straf die een verplichting tot therapie en begeleiding inhoudt, is dan ook minstens bijzonder te noemen. Door een lijst van uitzonderingen te bepalen dreigt het doel van de nieuwe straf te worden miskend en lopen een aantal veroordeelden gevaar om hulpeloos achter te blijven.

In de praktijk komen we als advocaat regelmatig situaties tegen waarbij een rechter geconfronteerd wordt met een beklaagde die hij schuldig dient te verklaren aan een zedenfeit, maar niet de mogelijkheid heeft om hem de gepaste begeleiding op te leggen.

Dat is nu net precies waar volgens Bannister-advocaten de wet tot op heden tekortschiet.

 

Verandering in aantocht?

Op 2 april 2021 heeft de ministerraad het voorontwerp van de wet voor de hervorming van het seksueel strafrecht goedgekeurd. De ministerraad heeft daarbij een langverwachte en ingrijpende verandering op het oog voor wat betreft het seksuele strafrecht (lees ook deze bijdrage). Daarbij zou ook een uitbreiding van het straffenarsenaal tot de toekomstmuziek behoren. Het valt echter nog af te wachten of het voorontwerp ook op dat vlak zal worden bevestigd door het parlement.

De regelgeving rond de mogelijke straffen in zedenzaken is én blijft tot op heden een ingewikkeld kluwen waardoor er weinigen zijn die hun weg er nog in terugvinden. Het is daarom steeds belangrijk dat je je in een zedenzaak laat bijstaan door een advocaat die zijn of haar weg in een dergelijk kluwen kan terugvinden.

Als specialisten in het Strafrecht zullen wij alle mogelijke opties met de nodige precisie bekijken. Heeft u vragen? Wenst u meer informatie? Neem dan gerust contact met ons op via info@bannister.be of 03/369.28.00

[1] P. COSYNS, D. DE DONCKEN en I. OOSTVOGELS, “Gedwongen behandeling van seksuele misbruikers. Theoretisch behandelprogramma” in C. DILLEN en P. COSYNS, Behandeling van seksuele delinquenten in België, Leuven, Garant, 2000, 6.